In de winterperiode bestaat het gevaar dat het water in een sprinklerinstallatie bevriest.
Om dit te voorkomen kunnen de volgende maatregelen worden getroffen:
- de hoofdleidingen zijn gevuld met water, maar worden tot aan de alarmkleppen beschermd tegen vorst door isolatie en/of verwarming;
- de leidingen achter de alarmklep(pen) worden gevuld met lucht of een inert gas.
Als installaties op deze manier zijn uitgevoerd is er sprake van een ‘droge’ installatie. Droge installaties worden onder meer toegepast in die situaties waarin voortdurend vorstgevaar bestaat, zoals in koel- en vriesruimten. Daarnaast worden deze installaties toegepast in ruimten waar de temperatuur boven de 95°C ligt. In een droge installatie wordt een speciaal type alarmklep toegepast. Deze alarmklep (keerklep) heeft aan de bovenzijde (droge zijde) een groter oppervlak dan aan de natte zijde (circa 7 maal zo groot). Hierdoor is slechts een beperkte luchtdruk nodig om de alarmklep, tegen de druk van het water in de hoofdleiding in, gesloten te houden.
Bij een droge installatie duurt het langer dan bij een natte installatie voordat uit een geopende sprinkler water treedt. De lucht moet namelijk eerst uit het leidingsysteem ontwijken.
Een snelontluchter kan worden toegepast teneinde dit proces te versnellen. Een snelontluchter bevindt zich achter de alarmklep en haalt lucht uit het systeem. Een snelopener (versneller) zit op de alarmklep en kan worden toegepast om het openen van de alarmklep te versnellen. Door de hogere waterdruk wordt de lucht in de leidingen sneller uitgedreven.